Skip to main content

[nl] BIJLAGE I - CERTIFICAAT AF TE GEVEN DOOR HET GERECHT NA EEN BESLISSING TOT WEIGERING VAN DE TERUGKEER VAN HET KIND NAAR EEN ANDERE LIDSTAAT, DIE ENKEL IS GEBASEERD OP ARTIKEL 13, LID 1, ONDER B), OF OP ARTIKEL 13, LID 2, OF BEIDE, VAN HET VERDRAG VAN 's-GRAVENHAGE VAN 1980 (1)

  • Current Begin
  • Stap 2
  • Stap 3
  • Stap 4
  • Stap 5
  • Complete

BIJLAGE I

 

CERTIFICAAT AF TE GEVEN DOOR HET GERECHT NA EEN BESLISSING TOT WEIGERING VAN DE TERUGKEER VAN HET KIND NAAR EEN ANDERE LIDSTAAT, DIE ENKEL IS GEBASEERD OP ARTIKEL 13, LID 1, ONDER B), OF OP ARTIKEL 13, LID 2, OF BEIDE, VAN HET VERDRAG VAN 's-GRAVENHAGE VAN 1980 (1)

(Artikel 29, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad (2)

Informatie voor de personen die dit certificaat ontvangen voor de toepassing van artikel 29, lid 5 van de verordening

Indien op de in punt 3 vermelde datum van de beslissing tot weigering van de terugkeer van het kind nog geen procedure ten gronde over het gezagsrecht aanhangig is gemaakt in de lidstaat waar het kind onmiddellijk vóór de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had, kunt u zich overeenkomstig artikel 29, lid 5, van de verordening in die lidstaat tot een gerecht wenden met een verzoek ten gronde over het gezagsrecht. Indien de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de beslissing tot weigering van de terugkeer van het kind, is iedere beslissing die het resultaat is van dergelijke procedures ten gronde over het gezagsrecht en die de terugkeer van het kind met zich meebrengt, overeenkomstig artikel 29, lid 6, van de verordening uitvoerbaar in alle andere lidstaten, zonder dat daar enige speciale procedure voor nodig is en zonder dat verzet tegen de erkenning ervan mogelijk is, tenzij en voor zover onverenigbaarheid met een beslissing als bedoeld in artikel 50 van de verordening is vastgesteld, op voorwaarde dat er overeenkomstig artikel 47 een certificaat is afgegeven voor de beslissing. Indien de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt na het verstrijken van de drie maanden, of indien de voorwaarden voor de afgifte van een certificaat overeenkomstig artikel 47 van de verordening niet zijn vervuld, wordt de daaruit voortvloeiende beslissing ten gronde over het gezagsrecht erkend en ten uitvoer gelegd in andere lidstaten overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 1, van de verordening. De partij die de zaak aanhangig maakt bij het gerecht van de lidstaat waar het kind onmiddellijk vóór de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer zijn of haar gewone verblijfplaats had, dient bij dat gerecht de volgende stukken in: a) een kopie van de beslissing tot weigering van de terugkeer van het kind; b) dit certificaat; en c) in voorkomend geval, een afschrift, een samenvatting of de notulen van de hoorzitting, als vermeld bij punt 4.1.

Informatie voor het gerecht dat dit certificaat ontvangt voor de toepassing van artikel 29, lid 3, van de verordening (3)

Dit certificaat is afgegeven omdat het (de) bij punt 5 vermelde kind(eren) ongeoorloofd is (zijn) overgebracht naar of vastgehouden in de lidstaat van het gerecht dat dit certificaat afgeeft. Er is krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 een procedure voor de terugkeer van het (de) kind(eren) ingesteld omdat de bij punt 6.1 vermelde persoon aanvoerde dat de overbrenging of de niet-terugkeer van het (de) kind(eren) in strijd was met het gezagsrecht, en dit recht op het tijdstip van overbrenging of niet-terugkeer, overeenkomstig het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980, alleen of gezamenlijk, daadwerkelijk werd uitgeoefend, of zou zijn uitgeoefend indien de overbrenging of niet-terugkeer niet had plaatsgevonden. Dit gerecht heeft de terugkeer van een of meer kinderen in de procedure geweigerd enkel op basis van artikel 13, lid 1, onder b), of artikel 13, lid 2, of beide, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980. Indien een procedure ten gronde over het gezagsrecht reeds aanhangig is in de lidstaat waar het kind onmiddellijk vóór de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer zijn of haar gewone verblijfplaats had op het ogenblik dat dit gerecht zijn, bij punt 3 vermelde, beslissing tot weigering van de terugkeer van dat kind gaf die enkel was gebaseerd op artikel 13, lid 1, onder b), of artikel 13, lid 2, of beide, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980, doet dit gerecht, krachtens artikel 29, lid 3, van de verordening, indien het gerecht weet heeft van deze procedure, binnen één maand vanaf de datum van zijn beslissing, hetzij rechtstreeks hetzij via de centrale autoriteiten, aan het gerecht waarbij een procedure ten gronde over het gezagsrecht aanhangig is gemaakt, de volgende stukken toekomen: a) een kopie van zijn beslissing tot weigering van de terugkeer van het kind; b) dit certificaat; en c) in voorkomend geval, een afschrift, een samenvatting of de notulen van de hoorzitting, als vermeld bij punt 4.1, evenals alle andere documenten die het gerecht relevant acht, zoals vermeld bij punt 4.2. Het gerecht waarbij de procedure ten gronde over het gezagsrecht aanhangig is gemaakt, kan zo nodig van een partij eisen dat deze overeenkomstig artikel 91 van de verordening een vertaling of transliteratie bezorgt van de beslissing en ieder ander stuk dat aan dit certificaat is gehecht (artikel 29, lid 4, van de verordening).

1.   LIDSTAAT VAN HERKOMST VAN DE BESLISSING TOT WEIGERING VAN DE TERUGKEER VAN HET (DE) KIND(EREN)* (4)

2.   GERECHT DAT DE BESLISSING HEEFT GENOMEN EN HET CERTIFICAAT AFGEEFT*

2.3. Tel./fax/e-mail*

3.   BESLISSING*

4.   EXTRA STUKKEN (DIE KUNNEN WORDEN GEDEELD MET DE PARTIJEN)*

4.1.   Een afschrift, een samenvatting of de notulen van de hoorzitting*
4.1.   Een afschrift, een samenvatting of de notulen van de hoorzitting*
4.2.   Alle andere stukken die het gerecht relevant acht* (5)
4.2.   Alle andere stukken die het gerecht relevant acht* (5)
Voorlopige versie opslaanVoorlopige versie uploaden